En hoore u nog niet,
0 nachtegale, en de
paaschzunne zit in ‘t oosten;
Waar blijft gij zoo lange,
of hebt gij misschien
vergeten van ons te troosten?
‘tEn zomert, ‘t is waar,
ten loovert, ‘ten lijdt
t zit ijs in den wind,
‘t zit sneeuw in de lucht,
‘t is stormen, dat ‘t doet, en vlagen.
Toch spreeuwt het en vinkt het luide, overal;
de merelaan lacht en tatelt;
het muscht en het meest,
het koekoet in ‘t hout;
het zwaluwt en zwiert
en ‘t zwatelt.
Waar blijft hij zoo lang, de nachtegale; en
vergeet hij van ons te troosten?
‘t en zomert nog niet,
maar zomeren zal ‘t:
de paaschzunne zit in ‘t oosten.
(Guido Gezelle)